\ Nader tot Reve || BRIEVEN AAN ZIJN UITGEVER
Nader tot Reve: Nieuwsarchief Naar de homepage van Nader tot Reve
tak
VERSCHILLENDE GROOTHEDEN
- Willem Frederik Hermans, Harry Mulisch, Gerard Reve, u bent de grote literatoren van na de oorlog.
Ik vind dat het werk van Mulisch niets te maken heeft met mijn werk en niets te maken met dat van Hermans. Dat van Hermans en van mij is van een bepaalde categorie, dat is vergelijkbaar. Het is anders, ik ben een romantisch-decadent en hij gedeeltelijk een surrealist en een manifestant en dat allemaal. Maar dat stelt helemaal niets voor. Ik bedoel, ik heb geprobeerd het werk van Mulisch te lezen, maar ik kom er niet door. Het kan aan mij liggen. Een groot, groot schrijver, als ik hem maar niet hoef te lezen. Heel simpel. (TV-interview Maartje van Weegen / 1995)
Ik vind bij Mulisch zo gek dat eigenlijk de zelfspot bij hem ontbreekt. (...) het is een soort ijdelheid en een soort opschepperij die toch met veel voorbehoud geschiedt, vind ik altijd. Het is weinig absoluut. Hij kan wel schrijven en de taal gebruiken, maar zijn probleemstelling is mij helemaal vreemd. Daar begrijp ik niets van. (Gerard Reve in Gesprek, Interviews / 56)
Hij heeft hele briljante dingen opgemerkt. Hij is een geleerde en ik ben een kunstenaar. (Reve Jaarboek 1/ 28)
- Mulisch niet dus. Wie gaat dan als grootste de literatuurgeschiedenis in, Hermans of Reve?
Kijk, als er een Nederlandse cultuur blijft, als er een Nederlandse literatuur en Nederlandse taalcultuur blijft - wat helemaal de vraag is, want het Nederlands van 20, 25 jaar geleden is al onbegrijpelijk voor deze generatie. Als je in The Times ziet, een stuk van 100 jaar geleden, is dat precies dezelfde taal. Hier vervliegt de taal, dus we worden gewoon een dialect of zo. - Maar áls het werk van mij behouden blijft, op een bepaalde manier, een aantal titels, een aantal boeken, dan zal ook een aantal boeken van Hermans behouden blijven. Dus de ondergang van Hermans zijn werk in de literatuurgeschiedenis zal altijd coïncideren met die van mij. Want ondanks de verschillen, is er een geweldig verband, van de inzet, van de vechtpartij, van de polemiek.
Alles vergaat, misschien blijft iets minderwaardigs over of iets heel primitiefs, of misschien komt er belangstelling voor, laten we zeggen, voor de wereld van Couperus, wie zal het voorspellen? Maar ik voorspel dit, dat meen ik wel te kunnen doen, met enige zekerheid, dat wij beiden samen zullen overblijven, of helemaal niet overblijven. Het ene heeft toch te maken met het andere. Het ene is een weerspiegeling, of het negatieve tegenover het positieve. Het heeft met elkaar te maken. Misschien, met enige overdrijving, zou je kunnen zeggen dat het elkaar aanvult. (TV-interview Maartje van Weegen / 1995)
- Voelt u zich verwant met W.F. Hermans?
Er is een groot verschil. Hij zette zich af tegen elke boven-intelligente, ik bedoel dus mythische, metafysische visie. Daar was hij tegen. Dus hij was tegen het socialisme (wat inderdaad een godsdienst is, die meer vermoord heeft dan alle godsdiensten bij elkaar), en hij was ook tegen de geïnstitutionaliseerde religie, dus ook tegen het christendom. Hij was praktisch overal tegen. Hij had allerlei heftige gevoelens, maar hij cultiveerde die gevoelens niet en begreep niet dat hij ze bezat. Ik zeg, ik doe dit en ik voel dit, en ik weet niet of dat goed is, dat ik dat voel, maar evengoed voel ik het. Ik heb niet het recht te zeggen: die moet zo gauw mogelijk dood. Maar ik zeg het, dat is een feit, dat moet men aanvaarden. Hij wilde de feiten niet aanvaarden. Hij wilde dus een religieus wereldbeeld, een mythisch wereldbeeld - wat ook zijn wereldbeeld was, maar een ander wereldbeeld - dat wilde hij niet aanvaarden. Het was dus heel slecht als je rooms-katholiek werd, dat had hij waarschijnlijk ook thuis en op school gehoord. Dat heeft hij me kwalijk genomen, daar heb ik geen toestemming voor gevraagd. (TV-interview Maartje van Weegen / 1995)
Er zijn een oneindig aantal vragen, waarop de rede geen antwoord kan geven, en zulks niet omdat de vraag te gecompliceerd is of de rede onvoldoende geschoold is, maar omdat de rede er onbevoegd tegenover staat. (..) Velen gaan echter in hun aanbidding van de rede zo ver, dat ze de onmogelijkheid van een redelijk antwoord niet uit de beperktheid van de rede wensen te verklaren, maar aan de aard van de vragen wijten, zoals Hermans, die, naar ik meen op gezag van Wittgenstein, betoogt dat 'metaphysische problemen helemaal niet bestaan': alleen datgene bestaat, wat kenbaar is voor de rede. (Schoon Schip /152)
In de loop der jaren werd ik mij meer en meer bewust van een verband, van een opvallende verwantschap, tussen kunst en religie, en werd ik steeds meer overtuigd van het religieuze karakter van kunst - van alle kunst - en van het artistieke karakter - hoewel niet altijd van hetzelfde niveau - van elke religie. (Zelf Schrijven Worden / 14)
De twee enige levende Nederlandse prozaïsten van belang zijn Hermans en Reve. Beiden zijn romantiese schrijvers, in te delen bij de religieuze romantiek volgens de indeling van H.G. Schenk, vertaald onder de titel De Geest Van De Romantiek, Ambo Boeken. (Hermans zijn atheïsties nihilisme is duidelijk een - zeer fanatieke - godsdienst.) (Brieven van een Aardappeleter /185)
Er bestaat geen andere kunst dan de romantische kunst, dan de religieuze kunst. Hermans, de broer van de komiek, is een romantisch kunstenaar maar hij wil dat niet zijn. Hij staat het zichzelf niet toe. Hij is een talent, maar uit op selfdestruction. (Gerard Reve in Gesprek, Interviews / 157)
Je moet de moed hebben om een bepaalde visie, een wereldbeeld, te bezitten of je bewust te zijn van het ontbreken daarvan. Dat laatste zie je bij Hermans. Door elke kier in zijn werk komt het tevoorschijn: de mens is een achterdochtig wezen, de samenleving is een jungle, niets is gratis in deze wereld, wij zijn gedoemd te leven op een zandkorrel die zonder zin en richting door de ruimte voortsnelt. Aan zijn hele werk merk je dat hij dat een onaangename toestand vindt. (Gerard Reve in Gesprek, Interviews / 13)
(...) Hermans, die, merkwaardigerwijs, helemaal geen romanticus wil zijn en alles verwerpt wat niet redelijk beschouwd of omschreven kan worden en die bovendien nog onhebbelijk over me schrijft. (Brieven aan mijn Lijfarts / 60)
Een heel ander mens dan ik, heel wantrouwig, heel bits, bepaald geen mensenvriend. En ja, dat word je wel. Kijk, elke kunstenaar is natuurlijk enigszins gestoord. Ik ben eigenlijk manisch-depressief, hij was eigenlijk vooral paranoïde. Vervolgingswaan, betrekkingswaan, het idee dat alles tegen hem samenzweerde. (NOS-Journaal / 1995)
Maar ik vraag mij aldoor af: wat wil Hermans nu eigenlijk? Gaat hem het lot der mensen op enigerlei wijze ter harte? Absoluut niet! (Gerard Reve in Gesprek, Interviews / 76)
Ik kan me niet voorstellen dat een schrijver geen moralist is. Hij moet nagedacht hebben over het kwaad in de wereld, dat moet een probleem voor hem zijn. (...) Allicht is het leven een verschrikking, maar een die zin heeft. Je leeft om die zin te ontdekken. De taak van de kunstenaar is, veel valsheid te ontmaskeren. (Gerard Reve in Gesprek, Interviews / 12)
Een kunstenaar heeft altijd maar één thema, en dat blijft heel het leven van die kunstenaar hetzelfde. (...) Identiteit, dat is het enige, altijd weer terug kerende thema bij collega Hermans, Willem Frederik: wie ben ik, wie denken andere mensen dat ik ben, wie zullen mensen dan en dan denken dat ik ben. (TV-interview Koos Postema 1988)
Reve: verlossing; Hermans: identiteit (..) 'Wanneer zal ik vergeten zijn?' (Brieven van een Aardappeleter /197)
Mijn thema is duiding, duiding van de werkelijkheid en daardoor de werkelijkheid overwinnen, dat wil zeggen bezweren, in toom kunnen houden. (TV-interview Koos Postema / 1988)
Verlossing uit de tastbare werkelijkheid tot iets transcendentaals door een hogere duiding van de werkelijkheid. Verlossing is eigenlijk mijn enige thema. (..) Het leven is kort, ellendig en zinloos, bezien met de rede, met het geloof heeft het een diepere betekenis. (Jaarboek 1 / 104)
GR
Kijk, ik had als schrijver twee of drie concurrenten op de Nederlandse markt, of eigenlijk twee. Ze zijn allebei uitgeschreven. Hermans heeft zich verloren in zinloze polemiek en Herrie Mulles schrijft alleen maar onzin. (bron onbekend)
Nader tot Reve
Je moet werk maken, je moet het goed maken, je moet het goed corrigeren. Je moet het werkelijk loslaten als je denkt, dat is het beste wat ik maken kan. Dat is je plicht, meer hoeft niet. Want ik wil de mensen niet ƒ zoveel laten betalen voor iets waarvan ik weet dat het minderwaardig is. Met mijn naam die ik gevestigd heb, begrijp je. (TV-interview Tom Rooduijn / 1998)
Ik zeg dat de boeken goed zijn, en ze zijn op een bepaalde manier goed. Ze zijn het beste wat ik heb kunnen maken, altijd. Ik heb nooit iets de wereld ingestuurd waarvan ik dacht: het is eigenlijk niks. (TV-gesprek met Elco Brinkman / 1995)
Het enige waar niemand iets aan kan doen is het feit, dat mijn boeken niet blijven lopen. En ik ondervind veel concurrentie van damesboeken en boeken die vrijwel geen bouw hebben, zodat men al lezend niets behoeft te onthouden. (Brieven aan Matroos Vosch / 345)
Wat het bijzondere is in mijn carrière, dat is dat ik 50 jaar schrijver ben en 50 jaar lang een vast publiek vasthoud. Dat zijn verschillende generaties achter elkaar. (Radio-interview Ad Fransen / 96)
Het gebeurt niet veel, dat iemands werk een generaatsie (en langer) stand houdt. Al mijn generaatsiegenoten beginnen vergeten te worden, behalve Hermans. (Geschoolde Arbeiders / 289)
Het sukses zegt mij niets, ik bedoel het is medegenomen, maar mijn hart & mijn ziel hebben er niets aan. Ik begrijp zelf maar half wat ik schrijf, laat staan waarom, & ik sta in gesprekken erover verward te stamelen, of te kankeren, of te schreeuwen. Ik moet iets zeggen, maar of de H. Geest dan wel mijn eigen ijdele opgeblazen ik aan het woord is, dat weet ik niet. Waarom moet ik daarover tobben, zou je zeggen, als het werk gelukt, & duchtig verkoopt, & nog voor heel geweldig wordt gehouden ook? (Het Lieve Leven / 95)
Ik ben nooit tevreden geweest over eigen werk, & ben altijd doorknaagd van de skepsis: 'Nou ja, er staan wel mooie gedeelten in, dat wel,' etc. (...) Misschien heeft het een nog groter sukses. Ja, maar wat dan nog? Ziekte, Dood, Vergetelheid. Het is alles een begoocheling, & 1 doortocht, kunstbroeder. (Het Lieve Leven / 97)
Roem
'U bent', zegt de groenteman,
'wel zo ongeveer de beste schrijver die we hebben.'
Die man zegt niet zomaar wat. Ik bedoel:
hij zou zoiets niet zeggen als het niet waar was.
Ik zwijg, en kijk stil voor mij uit,
en denk: 'Waarheen? Waarvoor? Waarom?'

(Verzamelde Gedichten / 120)
Ik heb niet meer zulk een mateloze behoefte aan bewondering en 'onsterfelijkheid' als vroeger. Ik laat liever alles aan God en Zijn Moeder over. Ik schrijf, en Hij en Zij moeten maar voor het sukses zorgen, dan heeft iedereen wat te doen. (Geschoolde Arbeiders / 201)
Een boer, een visser, die weet dat hij afhankelijk is van het weer en van de wind, van de elementen. Een kunstenaar weet dat hij afhankelijk is van inspiratie, van de Goddelijke Genade. En dat het hem gegeven wordt, het talent, hij moet het aan het eind weer teruggeven. Hij heeft zichzelf niet gemaakt. Die kunstenaars die bestaan, die denken dat ze het zelf zijn wat ze vertolken, maar dat is helemaal niet zo. Het is een talent dat jou toevallig, en niet aan een ander, geleend is en waarmee je het allerbeste moet doen, omdat je je uiteindelijk moet verantwoorden, als er gevraagd wordt: wat heb je er nou mee gedaan, met wat jij gratis meegekregen hebt. (Radio-interview Tom Rooduijn / 1982)
(...) van enkele tientallen regels durf ik, soms, te geloven dat, bij het neerschrijven ervan, de Geest mijn hand heeft geleid, zoals bij de eerste schrijflessen de hand van de schoolmeester die van het kind. (Een Eigen Huis / 201)
Er zijn paginaas bij, die niet ik geschreven heb, maar Iets of Iemand anders, oneindig groter dan ik. Ja, zo is het wel. Laat ik maar eens moed vatten en mij niet, als altijd en eeuwig, schamen, maar rustig zeggen dat het een Genade is, die mij om ondoorgrondelijke redenen tegen mijn 48ste jaar ten deel valt. (Brieven aan Simon Carmiggelt / 93)
Hoe het zij: als ik met enkele paginaas van deze bundel een aantal lezeressen of lezers blijvend weet te ontroeren, dan acht ik deze uitgave ten volle gerechtvaardigd. (Verzamelde Gedichten / 130)
'Ja... zoals U sommige dingen weet te zeggen en te vertellen', sprak zij op peinzende toon. 'Ook in Uw boeken... En toch... toch aarzelt men, en verzet men zich als het ware, en vraagt men zich af: meent hij nu alles werkelijk, zoals hij het zelf schrijft en vertelt?... Anderen weet hij mede te voeren, maar blijft hij niet zelf op een of andere wijze boven al die gevoelens verheven, die hij oproept en beschrijft?...'
'Als een soort handige acrobaat, bedoelt U?'
'Nu ja... inderdaad, zo ongeveer...'
'... die hoog boven het publiek zijn schitterend, zijn kunstig evenwicht bewaart door telkens bliksemsnel van houding te veranderen?...'
'U zegt het zelf beter dan iemand anders het zou kunnen, Mijnheer...'
'Ja, hoog boven het publiek zweef ik, Mevrouw, in een bang evenwicht, dat elke sekonde opnieuw veroverd moet worden... Men kijkt naar mij, hoe ik zing en dans en toeren verricht, en wilde, gevaarlijke dieren aan mij laat gehoorzamen... En men kijkt naar mij, als ik daarna omhoog klim, langs de touwladder, tot hoog in de nok van het circus, voor mijn grote, levensgevaarlijke nummer... Hoevelen zouden er zijn, die heimelijk, misschien zelfs zonder het zelf te weten, hunkeren naar mijn val?...'
De Vorstin knikte peinzend, in diepe aandacht. Buiten, in de paleistuin, had de invallende schemering zich wederom verdicht; een tedere schaduw was over alles in het vertrek nedergedaald, en de zachte, milde trekken van het gelaat van Hare Genade waren nog maar deels te onderscheiden. Het was, alsof de vallende schemer mij als het ware bevrijdde door mij onzichtbaar te maken, zodat ik vrijmoediger zou durven spreken, uit het diepst van mijn hart, zonder schaamte... (Een Circusjongen / 178)
Moet je horen. Wees niet te gauw boos op mij, & laat mij van tijd tot tijd wat razen & kankeren. En val mij niet aan in mijn schrijversschap, dat ik zo veel over onverwerkte jeugdervaringen schrijf. Waarover moet ik dan schrijven? En ik schrijf toch goed, & loop niet in de steun? (Ik Had Hem Lief / 195)
Ik ondervond, toen ik gisteren de sjoernalistieke horizontale afsluitstreep onder de tekst zette, een diepe ontroering. Ik dacht: 'God is de baas, niet ik. Goddank.' Het is een kwestie van temperament. (Brieven aan Simon Carmiggelt /153)
Nader tot Reve
Samenstelling en foto: Ans Willems, 13 oktober 2006