Nader tot Reve: Nieuwsarchief Naar de homepage van Nader tot Reve
tak
Veranderend Nederland
Dertig jaar geleden, op 17 maart 1974, voerde W.L. Brugsma met Gerard en Karel (van het) Reve een gesprek, dat live werd uitgezonden door de NOS-televisie. In de Haagse Post werd de enigszins bekorte tekst ervan gepubliceerd met als kop: Nederland op weg naar het einde? Ook wat betreft deze vraag lopen de standpunten van de broers uiteen, maar ze hebben geen enkele behoefte aan elkaar in de haren vliegen. Ze zijn uit hetzelfde hout gesneden en Brugsma legt juist daar de vinger op. Hij signaleert dat beiden wel tégen veel dingen zijn, en geneigd om eerst de man en dan de bal te spelen. Wat er in hun geschriften verder ook aan genereus of adembenemends wordt aangeboden, volgens hem zit er altijd een boven- of neventoon in van een gesublimeerde en geniaal gevoerde burenruzie. Karel houdt het bij toegeven dat alleen de polemiek hem interesseert. Als je het ergens mee eens bent kun je je mond houden, is zijn stelling. Gerard reageert op de toevoeging van Brugsma, als zou Karel in zijn uitlatingen veel milder zijn dan hij.
Mijn positie is veel bedreigder. Ik heb een andere levensloop gehad en ik ben gevoeliger, hartstochtelijker, een romanticus. (..) Ik leef in mythologie, ik leef in religieuze beelden, in symbolen. Ik ben geen rationalist, ik ben heel iemand anders dan mijn broer. Die heeft dat niet nodig, die heeft behagen in debatten, in polemiek op academisch niveau, terwijl ik het altijd.. . ja, ik wil graag gehoord en ook begrepen worden. (Gerard Reve In Gesprek, Interviews / 166)
Gerard maakt zich grote zorgen over het veranderende Nederland, met name over de sociale voorzieningen, het multicultureel samenleven en de democratie. Hij stelt dat het niet vol te houden is om de sociale zekerheden te handhaven omdat er weerstand tegen zal komen, wanneer een hoog percentage van de arbeidersbevolking zwendelt. Als voorbeeld geeft hij dat zijn hele caravan is ingericht door mensen, die in de ziektewet liepen en bij hem zwart geld verdienden, en die dan ook nog woest werden als hij op- en aanmerkingen had. Het misbruik van sociale verworvenheden moet beter bewaakt worden, concludeert hij. Verder ziet hij de democratie ontaarden in een massavergadering, onder invloed van een groeiend misverstand dat democratie gelijk stelt aan de heerschappij van de meerderheid en de onderdrukking van alle streven van de minderheid.
Het buitenparlementaire, het gewelddadige, we zien de staat en de politie aan gezag inboeten en terreurgroepen opkomen die dingen afdwingen. (Gerard Reve In Gesprek, Interviews / 165)
Ik heb gestemd en ik zal ook nu stemmen op de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie omdat ik geloof dat de grote grondwettelijke vrijheden - de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van de kunst, de vrijheid voor ons, homoseksuelen - bij de liberalen veiliger zijn dan bij de huidige socialisten, die opportunisten zijn en die eventueel, als dat nodig is, bepaalde grondwettelijke vrijheden zullen opofferen aan een belang of een vermeend belang. (..) Ik vind dat door het huidige bewind en door de huidige politiek van de Partij van de Arbeid de grote dingen die veroverd zijn, de grote sociale voorzieningen, in gevaar worden gebracht. En ik vind dat een socialist, wat ik ben en gebleven ben eigenlijk, nu niet op de Partij van de Arbeid stemt, maar op de VVD. (Gerard Reve In Gesprek, Interviews / 161)
Ik trouwde na de oorlog met een joodse vrouw, met Hanny Michaelis, die in Nederland geboren was uit een Duits-joodse vader en een Nederlands-joodse moeder. Maar volgens de Nederlandse wetgeving na de oorlog werd zij als vijandelijk staatsburger geen Nederlandse door het huwelijk met mij. Ze kreeg van de Nederlandse overheid een vreemdelingenpaspoort. Als ik met haar op vakantie ging, dan moest ik een verklaring inleveren dat ze door iemand in het buitenland was uitgenodigd. En de verklaring dat ik zei: 'Ze is mijn vrouw en ze gaat met mij op vakantie', was niet geldig. Ik betreur het nog dat ik die kerel op het gemeentehuis in Amsterdam niet heb gegrepen en 'm door het loket heen z'n kop eraf heb getrokken. En dat was nu een rood bewind in Amsterdam. (Gerard Reve In Gesprek, Interviews / 188)
Al eerder benadrukt Reve dat het 'niet de taak van de overheid is de terreur van het gepeupel te legaliseren, maar integendeel, de denkende en scheppende burger tegen het gepeupel te beschermen'.
Ik haat Amsterdam en vooral zijn tolerante burgemeester, die voor het gepeupel wijkt maar die, toen hij minister van Justitie was, zeer beslist weigerde iets te ondernemen om het beruchte 248bis afgeschaft te krijgen. Een liberaal, minister Polak, die heeft het strafrecht in seksuele zaken gehumaniseerd. Dat is de voornaamste reden, dat ik bij de verkiezingen liberaal, op de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie heb gestemd. Iemand als Geertsema durft impopulair te zijn en zich vóór minderheden zoals de homoseksuelen openlijk uit te spreken, wat de Partij van de Arbeid nooit zal doen. Dat is de Partij van de Voetbal en van het gepeupel. Amsterdam is een gedoemde stad. Ziedaar. Ik moest het even kwijt. (Brieven aan Simon Carmiggelt / 79)
De onlust ligt opgetast als een aardverschuiving. Het is moeilijk te voorspellen waar de volkswoede zich tegen keren gaat: tegen de Joden, tegen de grote warenhuizen en supermarkten, tegen de homoseksuelen, tegen de kleurlingen of tegen de negers. (Brieven aan Simon Carmiggelt / 73)
Reve pleit voor een tolerantie, die iedereen binnen de perken van de wet vrijheid geeft, en hij vreest wat die vrijheid betreft de oprukkende massa.
Nader tot Reve
Brugsma vraagt zich af of Reve wel degene is, die zich bedreigd moet voelen door wat er op dat moment in Nederland gaande is. Hij confronteert hem met citaten uit De Taal Der Liefde, over het isoleren van arbeiders in bepaalde wijken, 'die ze alleen op weg van en naar hun werk zouden mogen verlaten en verder alleen met speciale verlofpasjes'.
Het is iets dat je ontsnapt en het is voor Nederland niet zo goed natuurlijk, omdat de Nederlander eigenlijk verschrikkelijk weinig humor heeft. De Nederlander denkt dat hij verschrikkelijk lollig en verschrikkelijk intelligent is, maar de Nederlander is eigenlijk een soort Duitser, die zich verbeeldt dat hij geen Duitser is omdat hij melk drinkt. Als je het leest schiet je in de lach. Dat hele citaat geeft natuurlijk een weerzin weer tegen dat linkse geloei. Het is een tegenspuit, maar het is gein natuurlijk. Dit is een cri de coeur, een soort ontboezeming die je gewoon op natuurlijke wijze ontvalt. Omdat je hoort: de arbeider heeft altijd gelijk. Een arbeider die in de ziektewet loopt en niet ziek is en daarbij nog zwart geld verdient door ergens te werken, die is boven de wet verheven, die hoeft niet vervolgd te worden. (Gerard Reve In Gesprek, Interviews / 162)
De interviewer laat zich niet van de wijs brengen en haalt andere uitlatingen aan, in de trant van 'alle koffiebonen in de jumbo en opgedonderd'. Reve kan het weer uitleggen.
Ik zou willen wijzen op het onmenselijke van het experiment om mensen uit een totaal ander werelddeel te halen, uit een gebied met totaal andere culturele structuren, een hele andere levenssfeer, en die mensen hier neer te poten en te hopen dat alles goed gaat, terwijl die mensen niet aan de slag komen en aan sociale ontreddering ten prooi zijn. (Gerard Reve In Gesprek, Interviews / 165)
Kijk, dat de Surinamer die in armoede in Paramaribo zit, naar Amsterdam probeert te komen, omdat hij daar een - betrekkelijke - welvaart vindt, dat kan geen zinnig mens hem kwalijk nemen. Maar dat de Nederlandse overheid in een eivolle stad, waar geen werk en geen woonruimte zijn, tienduizenden immigranten binnenhaalt, dat is misdadig, dat noem ik racisme. Het is mensenliefde en gelijkheid en broederschap die niets kosten. Amsterdam kende vrijwel geen racisme, maar de regering Den Uyl heeft het weten te planten. (Brieven aan Simon Carmiggelt / 267)
(..) het socialisme dat geen voorzieningen treft opdat die mensen zich zouden kunnen integreren (..) (Gerard Reve In Gesprek, Interviews / 216)
Het klinkt anders. Door een genuanceerde stellingname te vereenvoudigen tot 'alle koffiebonen in de jumbo en opgesodemieterd' zal Reve beslist gehoord worden, maar het is volgens Brugsma maar zeer de vraag of hij daarmee ook begrepen wordt.
Het spraakmakende Ezelproces uit 1967 is een eerder voorbeeld van de verwarring waartoe Reve's beelden en bewoordingen kunnen leiden. Hij werd toen voor het gerecht gedaagd op verdenking van smadelijke godslastering, dit naar aanleiding van het publiceren van twee teksten van mythische aard, waarin de Godheid, als dier geïncarneerd, een seksuele rol vervult. Voor alle duidelijkheid: wie ziet niet dat het hele werk van Reve vervuld is van een heimwee naar God, waar nauwelijks woorden voor te vinden zijn.
Ik heb er geen enkele behoefte aan, God te lasteren, tegenover Wiens onbegrijpelijke Majesteit alle waarheidswaan zou dienen te verstommen; Die ik wil liefhebben, eren, en zo mogelijk, dienen, en van Wie ik, op mijn wijze, wil getuigen, zo lang als ik nog adem zal hebben en zal leven. (Archief Reve 1961-1980 / 179)
Reve voert in het Ezelproces zelf de verdediging (Een Eigen Huis / 171 en 177) en wordt uiteindelijk in een zeer kort en ondubbelzinnig vonnis vrijgesproken, een volledige rehabilitatie. Dit neemt niet weg dat de misverstanden blijven. Reve heeft het overigens nooit anders meegemaakt. Het verschijnen van De Avonden in 1947 veroorzaakt meteen opwinding en kritiek. Het boek wordt naargeestig genoemd, grauw, cynisch en volstrekt negatief. De geestelijke gezondheid en moraal van opgroeiende lezers zou er door in gevaar gebracht worden. Veel boekhandelaren willen de roman zelfs niet verkopen. Reve is niet onder de indruk en reageert in 1948 (24 jaar oud) als volgt.
Er is over De Avonden al heel wat onzin de wereld ingestuurd. (..) De eerste, zeer gangbare opvatting is, dat het boek in een 'merk-jullie-wel-hoeveel-ik-durf' stemming zou zijn geschreven. Dat is niet het geval. Er staat, en dat verklaar ik met nadruk, nog niets in en er is ontzaglijk veel in verzwegen. Een dergelijke concessie vind ik smadelijk en lafhartig, maar ik achtte haar noodzakelijk om uitgave mogelijk te doen maken. Zulk een concessie ben ik niet van plan in de toekomst weer te doen! Ten tweede: merkwaardig genoeg verwijt men mij anderzijds onvolledigheid bij de behandeling van de sexualiteit. Welnu: zo het verhaal nu drukkend en giftig lijkt, het zou dan, bij volledigheid, voor de nu al 'slapeloze' lezer een obsessie worden, hij zou tegen de muur klimmen van ellende. Dat men in het boek iets mist, komt niet omdat ik met de lezer medelijden had, maar omdat ik zelf niet voldoende kracht en moed bezat de woorden neer te schrijven. Ik hoop deze te verwerven. (Archief Reve 1931-1960 / 177)
Nader tot Reve
Discriminatie, godslastering en schending van de goede zeden, veel kan een schrijver verweten worden. Reve spreekt zich uit over de plicht om het eventueel krenken van gevoelens van anderen te voorkomen.
(..) ik ben van mening, dat de kunstenaar dezelfde rechten en plichten heeft als ieder ander, en dat hij in het maatschappelijk verkeer dezelfde zorgvuldigheid in acht dient te nemen als dewelke iedere andere burger past. Het is een banaliteit, dat ware vrijheid gebonden is, en dat de grenzeloze vrijheid van de één de onvrijheid van de ander inhoudt. Ik weet van veel mensen, levenden en doden, van allerlei dat de grondslag voor leesbare teksten zou kunnen vormen, doch dat ik nimmer op papier zal stellen, omdat zulks strijdig zou zijn met eer en fatsoen.
Zo dient iedere schrijver zichzelf beperkingen op te leggen, maar twee beperkingen wijs ik af: ten eerste weiger ik, en zal ik altijd blijven weigeren mijn teksten aan te passen aan het begripsvermogen van de slechte verstaanders. Dat is geen kwestie van beginsel, maar van vakmanschap: ik stel mij ten doel, voldragen literair werk te leveren, en geen product van het socialistisch realisme. Ten tweede weiger ik, maar dit is geen kwestie van vakmanschap, maar wel degelijk van beginsel, bij het vervaardigen van mijn tekst rekening te houden met de boze verstaanders. (Een Eigen Huis / 209)
Onverlet dit principiële standpunt wat betreft de vrijheid van meningsuiting geeft Reve het toe, wanneer hij vanuit de behoefte zijn hart te luchten de ware proporties van een zaak uit het oog heeft verloren. In 1980 komt hij terug op het interview met Brugsma uit 1974 en noemt enkele van zijn uitlatingen over de zwendel met sociale voorzieningen dan kras en onjuist. (Gerard Reve In Gesprek, Interviews / 215) Tevens bekent hij zijn ongelijk wat betreft een andere ontboezeming, die hem niet in dank is afgenomen. Want zo De Avonden in 1974 al lang geen commotie meer wekt, Reve's gedicht Voor Eigen Erf (Archief Reve 1961-1980 / 64) doet dat wel.
Onze kassiers op de wegen beroofd;
Aan ouden van dagen op klaarlichte dag
Hun tasje met spaargeld ontrukt;
Onze roomblanke dochters onteerd.
Waarheen, mijn Vaderland?
O Nederland, ontwaak!
Gooi al dat zwarte tuig er uit:
Ons land voor ons!
Op, naar de Blanke macht!
Dit in het studentenblad Propria Cures (24/8/1974) gepubliceerde gedicht werd niet opgenomen in de bundel Verzamelde Gedichten (1987). De taal die Reve in het gedicht bezigt overschrijdt helaas het niveau van een burenruzie. Hij zegt er later het volgende over.
Toen ben ik over de schreef gegaan. Toen was ik zo geïrriteerd dat mijn uitlatingen bijna racistisch werden. En dat is niet goed te keuren. (Gerard Reve In Gesprek, Interviews / 216)
Het zijn allemaal uitspraken van mij op het moment dat je bijna explodeert. Maar wat er aan vooraf gaat, de adstructie, ontbreekt. Dan krijg je een heel raar, vertrokken beeld, zodat je zegt: die man is gek. (De Tijd / jan. '83)
Men neemt in Nederland alles in de eerste plaats letterlijk, en ik betreur het, daarmede in onvoldoende mate rekening te hebben gehouden.
Zo is mijn strijdkreet: 'Dood Aan De Arbeiders! Leve Het Kapitalisme!' nooit letterlijk bedoeld geweest, omdat de arbeider recht op leven heeft als ieder ander, en het kapitalisme vele gebreken aankleven. Door deze kreet heb ik echter wel bij miljoenen de aandacht getrokken en daarna gehoor gevonden voor mijn betoog, dat het massale misbruik van sociale voorzieningen, goedgepraat door de vakbonden en de rode pers, ons land te gronde zal richten. Zo ook is het gedicht 'Voor eigen erf' een primitieve - vermoedelijk in al te vulgaire bewoordingen gestelde - alarmkreet, bedoeld om een paar miljoen mensen rechtop te doen zitten om naar mij te luisteren. Ik bedoel niet letterlijk wat in het gedicht staat, want ik ben geen racist en de neger heeft mijns inziens recht op een plaats onder de zon, gelijkwaardig aan die van de blanke. Ik heb echter door dit brute middel bij miljoenen gehoor gevonden voor mijn betoog, volgens hetwelk de immigratiepolitiek van de Nederlandse regering, die massaal mensen binnenlaat voor wie er in Nederland geen werk, geen woonruimte en geen toekomst is, en slechts verpaupering en criminaliteit in het verschiet liggen, tot een ramp zal moeten voeren. (Archief Reve 1961-1980 / 114)
Reve zegt met dit alles niet dat wat hij geschreven heeft niet geschreven had mógen worden. Wel geeft hij aan dat het voor niemand eenvoudig is om met vrijheid om te gaan.
Nader tot Reve
Je kunt van alles van Gerard Reve zeggen, maar gek is hij zeker niet. Theo van Gogh wist dit, getuige zijn volgende vraag aan Reve: 'U was waarschijnlijk de eerste die zo tekeer ging tegen de totalitaire verleiding, tegen het communisme in Nederland. U was de eerste die daar tegen ging schrijven na de oorlog, in ieder geval van de schrijvers die vooraanstaand waren. Daar bent u vaak op aangevallen, u was geen progressieve denker etc. etc. Hoe komt het nou dat veel intellectuelen al die jaren geloofd hebben in dat soort systemen, of het nou Stalin was of Cuba?' Reve antwoordt:
Kijk, de mensen zijn bang van vrijheid. De mensen willen geen vrijheid, dat is het. En de mensen willen vrijheid verwerven, maar die zo gauw mogelijk weer afstaan aan iemand anders. (Een prettig gesprek, 1995)
Niet de bourgeoisie, maar de zogenaamde geschoolde arbeiders zijn de vijanden van vrijheid, beschaving en kunst. Waar het communisme aan de macht komt, gebruikt het dan ook de arbeiders om acties van studenten, intellectuelen, schrijvers en dichters, kortom van allen die het wagen op te komen voor rede, vrijheid en menselijkheid, neer te slaan en te vertrappen. (Gerard Reve In Gesprek, Interviews / 124)
Hij heeft zijn visie al vaker uiteengezet.
Ik begrijp niets van de sympathie van allerlei mensen voor de demonstraatsies en barricadenbouwerijen, vooral niet wanneer deze bewegingen niets duidelijk omlijnds verlangen. Het is toch absurd om te geloven, dat men de inderdaad ietwat saaie, zich ontwikkelende kapitalistiese welvaartstaat alleen door wat herrieschopperij door iets anders en beters zou kunnen vervangen. Saai is onze maatschappij zeker zonder openbare terechtstellingen zoals in Shanghai en Havanna. (Brieven aan mijn lijfarts / 61)
En als je het in Nederland bekijkt dan zie je hoe de partij nog nooit iets aan de wetgevende arbeid heeft bijgedragen. Toen in Nederland de eerste zuil werd gebouwd aan het grote gebouw van de sociale gerechtigheid, het begin van een sociaal verzekeringssysteem, toen we kregen wat nu de AOW heet en wat toen heette de Noodwet-Drees, voor de oudere mensen, dat toen de Communistische Partij tégen die wet heeft gestemd. (Huldiging in de Allerheiligste Hart Kerk, 1969)
Wat ik betoog is dit: je hebt echte vrije landen, echte democratieën, zoals Nederland, de Scandinavische landen, Engeland. Ook Frankrijk en Amerika kun je nog min of meer tot de vrije landen rekenen. De overige landen verdeel ik onderscheidelijk in autoritair geregeerde of totalitair geregeerde landen. In de autoritair geregeerde landen is de vrijheid zeer beperkt, in de totalitair geregeerde landen bestaat geen enkele vrijheid meer. In de totalitaire staat is niets heilig, behalve de staat. (Brieven aan Simon Carmiggelt / 238)
Een moderne, beschaafde maatschappij moet een compromis zijn tussen dirigisme en vrijheid. Alles schreeuwt nu om liberalisme; minder ambtenaren, loketten, stempels en formulieren. (Gerard Reve In Gesprek, Interviews / 224)
Moeilijk blijft het. Reve besluit zich maar niet meer zo op te winden over politieke ontwikkelingen, het is slecht voor zijn gemoedsrust. Intussen omhelst hij een ander systeem, het katholicisme. Hij vraagt zich af of veel mensen echte vrijheid wel kunnen verdragen.
Men zoekt een omslotenheid. Zolang men de betrekkelijkheid van zulk een systeem nog kan inzien, beperkt men zich niet in het wezenlijke. Ik geloof wel eens dat de mensen die 'ergens bij horen' vrijer zijn dan de mensen, die aan de aan alles twijfelende en tornende scepsis zijn overgeleverd. (Brieven aan geschoolde arbeiders / 185)
Elke keus beschouwen ze als een aanranding van hun individueel bestaan en van hun persoonlijke vrijheid. Ik ben, door te durven kiezen, vrijer geworden dan ik was. (..) Ik heb tal van, maar geen overwegende bezwaren tegen het katholicisme. (..) Ik vind, dat je je gevoelens en gedachten niet moet beletten, een omlijnde vorm aan te nemen. (Brieven aan Josine M. / 372)
Ik vind, dat je je individualiteit beter kunt behouden door je in een passende kollektiviteit te voegen dan door altijd maar een alleen schijnbare onafhankelijkheid krampachtig te willen blijven verdedigen. Ik ben religieus: dus sluit ik mij aan bij de instelling, die kostbare, onvervangbare waarheden nog steeds vrij bekwaam behoedt, & die het ijdel gekwaak van couranten of draadloze toestellen niet telt. (..) Men moet de individualiteit zien, niet als een triomf op de totaliteit, maar als een beperking daarvan: 'Ik ben slechts Gerard Reve.' (Archief Reve 1961-1980 / 209)
Nader tot Reve
Tekst: Ans Willems, 21 november 2004