Gerard Reve in 'De Tandeloze Tijd'
26 oktober 2025 (versie 1)
In de, nog steeds onvoltooide, romanreeks 'De tandeloze tijd' van A.F.Th. van der Heijden duikt Gerard Reve een aantal malen op. Hij wordt niet bij naam genoemd maar wie voor ook maar een beetje bekend is met leven en werk van Reve zullen de verwijzingen meteen duidelijk zijn.
Het zijn ook meer dan verwijzingen: in de meeste gevallen laat van der Heijden de Reve-figuur een bijrolletje spelen in het eclectische verhaal van De tandeloze tijd.
Ik heb zelf in de jaren 80 de eerste delen van de reeks gelezen en toen was ik nog niet goed bekend met het werk van Reve en viel het me dus niet op. Dit jaar ben ik bezig met een complete lezing van 'De tandeloze tijd' en vandaar nu dit artikel.
De Reve-verwijzingen zullen ongetwijfeld anderen al veel eerder ook opgevallen zijn en mogelijk is er eerder ook al over geschreven. Mocht iemand daar informatie over hebben houd ik
mij aanbevolen.
Advocaat van de hanen (1990) (deel 4)
'Advocaat van de hanen' wijkt wat af van de eerdere delen uit de reeks omdat de hoofdpersoon uit de eerste boeken, Albert Egberts, nu een (belangrijk) bijfiguur is en de hoofdpersoon, de advocaat Ernst Quispel was tot nu een bijrolspeler.
Ogenschijnlijk gaat het verhaal van 'Advocaat van de hanen' over de dood in een Amsterdamse politiecel van een punker-kraker (geinspireerd op de dood van Hans Kok in 1985) en de rol van Quispel daarin als advocaat van de familie en als getuige. Maar eigenlijk gaat het boek over Quispels nogal ongewone drankgebruik en naar uiteindelijk blijkt zijn vergeefse strijd tegen Koning Alcohol.
In die zin zou het hele boek als een verwijzing naar Gerard Reve bezien kunnen worden: de strijd tegen Koning Alcohol was een belangrijk en terugkerend thema in werk (en leven) van Reve en hoewel Reve op diverse momenten de overwinning claimde bleek de eindoverwinning toch duidelijk voor Koning Alcohol (men leze er bijvoorbeeld het tamelijk ontluisterende 'Avonden op het Landgoed' van Erwin Mortier op na; Reve was toen 73).
Maar de echte Reve-verwijzing staat op de pagina's 343/344 in het hoofdstuk 'Doodverf': Quispel komt uit een advocatenfamilie, zijn vader en broers hebben een grote praktijk in Haarlem (hij is daar uitgezet/uitgestapt).
Albert Egberts heeft wegens teksten in een toneelstuk een zaak van majesteitsschennis aan zijn broek hangen en Quispel is zijn advocaat in dezen. In het grote spiegelpaleis van fictie en realiteit dat 'De Tandeloze Tijd' is blijkt het volgende:
Als eerstejaars rechtenstudent trof Ernst regelmatig zijn vader in Amsterdam, die daar een schrijver verdedigde in een godslasteringszaak. Het was voor de man een glamour-case, want het ging om een inmiddels beroemd boek: alles werd in kranten en weekbladen nauwgezet verslagen. De naam Quispel - van Quispel & Quispel - was een begrip aan het worden. Toch liep de zaak voor Ernsts vader op een teleurstelling uit. Op het hoogtepunt van het proces gaf de auteur, die nogal theatrale neigingen had, te kennen zelf zijn verdediging ter hand te willen nemen.
Uiteraard betreft het hier een verwijzing naar Gerard Reve en het 'Ezelsproces' eind jaren 60.
Ernst Quispel en Albert Egberts blijken fans en kennen de gewraakte passage die het proces opleverde uit hun hoofd:
En zie, nadat mijn verdoverskop reeds verscheidene keren onder het oppervlak was verdwenen en ik al evenzovele malen - tot vervelens toe, mag ik wel zeggen, want het was veel van hetzelfde - zo iets als een trailer van de spoedig te verwachten film mijns levens had gezien, doemde redding op in de gedaante van een jonge lichtmatroos, die over het water op mij toe kwam gelopen. Ik herkende Hem meteen. Het was geen plechtstatig schrijden wat Hij deed, eerder slenteren, met Zijn ene hand in Zijn diepe broekzak en de andere achteloos spelend met een gouden kettinkje, dat Hij waarschijnlijk van Zijn Moeder had gekregen bij Zijn vertrek naar de Wereldzeeen, want in het licht van de lantaarns op de kade zag ik dat er een gouden kruisje aan hing. "Gekruisigd aan waterski's," viel mij in. Hij boog zich in al Zijn lenigheid voorover en trok mij aan mijn hand omhoog, en ziet! daar stond ik, weliswaar tot op de draad doorweekt nog, naast Hem op het water, waarop ik natuurlijk terstond neer-knielde.
"Mijn Verlosser... ja, ziet U, ik had er natuurlijk een paar te veel op, dat valt niet goed te praten, maar ik werd geduwd, eerlijk waar. Ik stond alleen maar tegen een boom te... U begrijpt wel wat ik bedoel. De moordenaars zijn onder ons."
Zijn gelaat en Zijn houding vertoonden die verrukkelijke ongeduldigheid van de jeugd, en ik besefde dat ik met mijn gebruikelijke omzichtigheid niets opschoot. "Mijn Redder: als U per se wilt lijden, laat U dat dan maar aan mij over. Om U vast te nagelen, heb ik aan een enkele spijker genoeg. Vakmanschap is meesterschap, om zo te zeggen. Ik zal U met mijn lichaam zelf tot kruis dienen."
Passerende rondvaartboten maakten met hun golfslag de gracht tot een wiegend liefdesbed, al klaagde de Heiland op zeker moment over een oud fietstrame dat van onderen tegen Zijn knieen drukte. "Prinses op de erwt," hijgde ik, maar de Verlosser vatte het niet, want zoals bekend is Hij, auteur toch van een wereldberoemd Boek, niet bijster belezen, evenmin trouwens als de Grote Bard.
Vanuit de rondvaartboten probeerden lelijke toeristen met hun flitslicht het goddelijke tafereel te vangen. "Ik weet niet of het U in opspraak kan brengen," bracht ik met horten en stoten. uit, maar het ziet ernaar uit, o, ongekroonde koning der Wereldzeeën, dat we porniografisch gefotoknipst worden."
"Geeft niet," hijgde mijn redder. "Ik blijf toch niet plakken, in de donkere kamer. Ga door, Ga door. Het werd net zo fijn. Dat hinderlijke foetsstuur neem ik op de koop toe. Of is het de vork die ik voel…?"
Wat mij betreft heeft van der Heijden de Reve-pastiche wedstrijd wel gewonnen.
Tekst: Peter Smeets