Nader tot Reve: Nieuwsarchief Naar de homepage van Nader tot Reve
tak
Reve-veiling 4 oktober 2004 (6) Brieven aan Pastoor Jan Hendrikx
17 augustus 2004
Brieven aan Pastoor Jan Hendrikx
veilinginfo: Brieven van Gerard (Kornelis van het) Reve ('Je Geloofsgenootje') aan Pastoor Jan Hendrikx.
(1 Januari 1968 - 4 Juli 1979).
Richtprijs: (3500-4500 euro)
Ter inleiding op deze briefwisseling citeren wij uit een interview van Henk Hanssen met Guus van Bladel (Reve's halfbroer) in De Haagse Post, 9 December 1989: "Het is November 1967 als Gerard van het Reve na een lezing voor het C.O.C. in Rotterdam haast maakt om de laatste trein naar Amsterdam nog te halen. Guus van Bladel, op dat moment werkzaam als personeelschef bij de multinational Hoechst in Weert, is die avond met een vriend, de Weertse kapelaan Jan Hendriks, vanuit Limbrug naar Rotterdam gereden om zijn geliefde auteur te horen spreken. (...) Ik zei: 'God, meneer Van het Reve, ik heb een auto bij me. Ik wil U best naar Amsterdam brengen.'"
Dankbaar neemt Reve het aanbod aan en even later zet Van Bladel in zijn Fiat 1600 koers naar Amsterdam. Een kapelaan en de volksschrijver aan boord. (...) "Ik zei: 'God, je moet eens een keer naar Eindhoven komen om een lezing te geven.' Waarop hij zei: 'Als ik een uitnodiging krijg kom ik wel.'" Op initiatief van Van Bladel organiseert het Eindhovense C.O.C. op 12 Januari 1968 in Hotel Cocagne een lezing door Gerard van het Reve.
"Zeer geachte Heer Van Bladel, Hierbij bevestig ik, op Uw brief van 30 November, nog even de afspraak voor Vrijdag 12 Januari. Het zal wel fijn zijn als, zoals U voorstelde, iemand mij Zaterdag naar Friesland zou kunnen rijden. Ik heb geen spoorboekje bij de hand, maar zal U nog laten weten, hoe laat ik aankom: ik zal een trein uitzoeken die om zeven uur of niet te lang nadien aankomt. Met mijn beste wensen voor een Gezegend Kerstfeest ben ik, Uw Gerard K. van het Reve." (brief Greonterp, 11 December 1976).
Hij overnacht dan ten huize van hulppriester Jan Hendrikx. (zie ook: Brieven aan Josine M., slot van brief 3 November 1969)
"Waarde Vader, (...) Gaarne aanvaard ik, zoals reeds in Rotterdam afgesproken, Uw gastvrijheid. (...) Tegen het in bed leggen van een 19½ jarige verlegen, donkerblonde, aan Weltschmerz lijdende en naar de koestering door een veel oudere, stoere vriend hunkerende Jongen zal ik mij niet verzetten." (...) "Ik ben helemaal krankzinnig van Gerard Jan. (...) Kun je niet weer een logeerpartij op Vrijdagavond organiseren? (...) Schrijf mij alles, wat je over zijn leven weet, over zijn hoerering met andere mannen en Jongens. Heb je hem wel eens naakt of in het zwembad gezien? Kun je een kledingstuk van hem bemachtigen, bijvoorbeeld een oude broek?" (...)
"Het zal wel leuk zijn, als Jan en ik dit weekeinde weer bij jou kwamen logeren. Ik ben in geen jaren en jaren zo uit mijn evenwicht geschud, geslagen en gebeukt. Wat heeft die Jongen toch, dat iemand alle rust ontneemt? (...) Wat we ook doen, het zijn duisternis en Dood die ons wachten. Onze Verlosser was ook telkens tragies verliefd op een Jongen, die ten slotte met een ander naar bed ging. Gedeelde smart is halve smart. Ik ben gek van verlangen naar hem. (Jan bedoel ik, niet de Lieve Here Jesus.)"
"Zou jij het bed weer voor ons willen opmaken en de lakens met lavendelwater willen besprenkelen (Hij ligt aan de muurzijde)." (...) "Melancholie is de grondtoon van mijn bestaan. Echt groots en verscheurend liefdesverdriet heb ik maar éénmaal in mijn leven gekend, zoals men ook maar éénmaal in zijn leven in volle diepte en verschrikking verliefd wordt." (...)
"Het lijkt mij meer dan aannemelijk, dat er van mij voor Gerard geen lichamelijke bekoring uitgaat. Bekoring van het vlees vergaat, maar die van de ziel kan groeien." (...) "En soms, als ik bijna gek ben van heimwee, zal hij zijn linker voet op de zitting van een stoel zetten, zodat zijn broekje om zijn meedogenloze Jongenskontje spant; en terwijl ik het door de aanraking met zijn Lichaam heilig geworden, warme Fluweel streel, beroer ik dan mijn Deel, en hij, met verlegen, beschaamde en Wrede blik achterom kijkend, zal genadig genoeg zijn om mijn Heilig Vocht in zijn handpalm te ontvangen. Hij mag mij nog veel meer toestaan, maar als hij mij dit niet zou toestaan, zal hij een moeilijke trut zijn, en dat geloof ik niet." (...) "Het begrip trouw is voor mij niet onverbrekelijk verbonden met sexuele monogamie. Wel is de volledige overgave en toewijding van twee mensen aan elkaar een ideaal, dat eeuwig is." (...)
"Eigenlijk is de lichamelijke erotiek niet mijn wezenlijk probleem. De religieuze erotiek, mijn relaatsie met God dus, daar gaat het bij mij om." (...) "Ja, ik denk toch wel, langzamerhand, dat er iets als geloof in mij woont, maar ik vrees, dat ik in volstrekte wanhoop zal moeten leven en sterven." (...) "Ik sta op het punt, aan mijn verschrikkelijke boek te beginnen, Het Boek Van Het Violet En De Dood, dat zo niet alle, dan toch vele andere boeken overbodig moet maken. Mijn Godsverlangen en geilheid zijn matelozer, onvervulbaarder en onverzadigbaarder dan ooit. Wijs zal ik wel nimmer worden." (...)
Een herinnering aan zijn delirium aanval en over de plotselinge opname van Jan Hendrikx in een ziekenhuis (...) "Wat vervelend is: je bed niet uitmogen en moeten scheiten op een soort stalen koekepan. Ik heb dat nooit gekund, en heb na vier of vijf dagen op de gewone privaatpot een bolum enormum collectum gebakken, die zo erg rook dat het onprettig was, en wel van heel iemand anders leek." (...) "Je kunt dokter S. natuurlijk advies vragen, maar het is een vraag naar de bekende weg: omgang met een geliefd maar onbereikbaar wezen is een kwelling, en het gaat er maar om, of je die kwelling wilt of kunt verdragen. Jan Gerard S. is een aardige, charmante, interessante jongen, maar mag gerekend worden tot de 'ongrijpbare jeugd'."
"De vraag is dus: wegen de vertedering en de geilheid en de koestering van een droom tegen alle ellende op? Is het een louterend lijden, dat je sterker maakt, of ga je er aan ten onder? Ik denk dat jij, beter dan welke psychiater ook, zelf wel het antwoord weet." (...) "Ik vertrouw er maar op, dat ik het boek toch wel zal schrijven; ik vergeet, dat elk van mijn boeken door wanhoop en twijfel is voorafgegaan. Ik wil teveel tegelijk ik wil alles in één adem zeggen, God openbaar maken, de mensheid verlossen, het Kwaad door de Liefde omhelsd en bevrijd laten worden, enzovoorts. Ook ik moet kalm aan doen." (...)
Over Ben B. (zie: Brieven aan Bernard Sijtsma, 4 mei 1969); over werkzaamheden aan het huis in Greonterp, de nieuwe werkplaats, een tot atelier omgebouwde werkplaats (...) "Een paar dagen geleden voltooide ik de nieuw opgetrokken voorgevel en bracht er een plaque op aan met jaartal en latijnse spreuk:" voortaan heet het in de brieven aan zijn correspondenten: In het atelier (of Huize) 'Pati Et Contemni Anno Domini 1968' (...) "De tekst op de gevelsteen, Pati et contemni is Latijn, en was het devies van de grote Spaanse dichter, mysticus, heilige en kerkleraar San Juan de la Cruz (...) Het betekent: Lijden en veracht worden."
(uit: Brieven aan Frans P., 13 September 1968); (...) "Bij de opsporing van mijn gegevens blijkt dat de vader van mijn grootvader en de moeder van mijn grootmoeder broer en zuster waren. Mijn grootouders van moeders zijde waren dus volle neef en nicht des bloeds." (...)
Over minderen met drank (...) "Ik denk dat één en ander het werk is van God Zijn lieve Moeder, Sterre der Zee en Medeverlosseres, maar ook Patrones van de homoseksuelen, (zulks voorlopig nog in het Geheim)." (...) "Ik ga mij helemaal afsluiten van de maatschappij, en houd alleen nog kontakt aan met wat vrienden. Ik moet al dat gelul niet meer, en al die zielszorg, waarmee ik nooit iets bereik en die me alleen maar opbreekt. Als ik iets ten goede kan doen, dan is het door te schrijven, en door niets anders. Maar of ik werkelijk iets ten goede kan doen zelfs dat betwijfel ik." (...) "In de stilte van de nacht. (...) Ik ben aan het werk in mijn nieuwe atelier, zoals de Zusjes M. mij bevolen hadden. (...) En ziet: ik voltooide in enkele dagen tijds het eerste hoofdstuk van mijn nieuwe boek (BVHVEDD; de beschrijver) dat onder de provisorische verhaaltitel 'Het Zesde Jaar' in het Maartnummer van Tirade komt. Tot zover alles goed. Ik heb echter, erger dan vroeger, aanvallen van angst, en voel mij vaak bedreigd, door alles en iedereen, behalve door Tijger en de katten." (...) "Tijger heeft mij met een injeksie plat gespoten. Het komt ook, omdat ik met niemand kan praten, over God, die lijdt, etc. etc. Ook word ik soms gek van angst, dat God mij voor eeuwig verlaten heeft, omdat ik een slecht en zondig en ijdel mens ben, enz." (...) "Weet je wat ik erg graag zou willen? Ik zou graag eens bij jou biechten. Ik bedoel niet allerlei geile praat, maar alles vertellen wat mijn ziel belast." (...)
Pastoor Jan Hendrikx
"Willem heeft een Duitse seksslaaf, die erg lief is en hem aanbidt en die misschien met Pasen kompt logeren." (zie: Taal der Liefde, eerste hoofdstuk). Brief eindigt met het gedicht Mens en Kosmos; verslag van een reis van Reve met Willem van Albada naar Portugal, over de bekoorlijkheid der jongens aldaar en het plan om er een huisje te kopen; (...) "Op 23 October is de hernieuwde viering van de verlening van de P.C. Hooft Prijs, zoals op het Muiderslot werd aangekondigd. Die plechtigheid wordt gehouden in de Allerheiligste Hart Kerk in Amsterdam, savonds, en uitgezonden door de V.P.R.O. televisie Ik zal je uitnodigingen doen geworden." (...) "Veel dank voor de toezending van No 54 van Confrontatie (...) Overal in dit geschrift zie ik mijn 'wet van de compensatie' aan de dag treden: uit de uitsluitend goddelijkheid van zowel God als zijn Zoon komt, als compensatie, de uitsluitend menselijkheid van Maria voort." (...)
"Vandaag heb ik in Dantumadeel een ouderwetse eiken doodkist besteld." (...) "Alles gaat veel beter dan vroeger. (...) De helft van het huis is nu, van binnen althans, grondig in eigen noeste arbeid vernieuwd. Henk (Woelrat) schildert alles, Willem (Tijger) vernieuwd alle elektrieke geleidingen en breidt ze, waar nodig, uit, en ik (Grijze Wolf) doe alle timmerwerk." (...)
"Eergisteren met een tuinspade op een treiterende Maoïst in rood uniform ingeslagen, die niet van de deur weg wilde. Politie, proces verbaal, etc." (...) "De Moeder van God is 1 schat, en ons zeer goed gezind, tenminste dat meen ik vast te hebben kunnen stellen." (zie ook: Brieven aan Frans P., 6 December 1968) (...)
"Ik heb 1 zeer goedkope, vlijtige, sterke, aantrekkelijke, gehoorzame huisknecht metselaar voor huis, haard en bed in Frankrijk nodig, een anusje van alles zogezegd." (...) "Sedert ongeveer een jaar heb ik een nieuwe liefdesvriend, Matroosje Vos. Hij is de eerste sedert ongeveer een half mensenleven, die me niet belazert en/of financieel ruïneert. Hij is volgens mij het doorslaggevende bewijs dat er een God is. (...) Je mag hier in huis een korte H. Mis van dankzegging opdragen, het huis en de automobiel, Matroos Vos en mij zegenen, etc. Maar het is hier erg moeilijk om zonder blijvende verplichting met meisjes lichamelijk te verkeren. (...) P.S. Wat is er van de Ongrijpbare Jeugd, in Nijmegen, geworden?"
Totaal: 26 Brieven (enkelvoudig beschreven), 37 bladen.
Op keerzijde der brieven staan een brief aan Frans Pannekoek en Pamphylia d.d. 06.02.68. Deze brief komt grotendeels overeen met brief d.d. 07.02.68 (in: Brieven aan Frans P., p. 69). De slotpassage over verliefdheid op een Nijmegense student wordt pas vermeld in brief d.d. 18.02.68. De teksten van beide brieven wijken enigszins uiteen. Begin brief aan Ludo Pieters (01.02.66); op keerzijde: Blindeman groet smorgens de dingen - "De blindeman komt langs de haringkar / 'Goedemorgen dames' zegt hij beleefd." Begin brief aan Antoine (= Bodar). Op keerzijde: Der Tag erhebt sich De dag verheft zich, en ik zie / Uw gruwelijke Majesteit. Wanneer ik dood ben, hoed dan Teigetje. (cf. gedicht Altijd Wat uit Nader Tot U, Geestelijke Liederen).
Over opzegging van zijn telefoon, aan de Heer Directeur van de Plaatselijke Telefoondienst te Leeuwarden. Begin brief aan Uitgeverij Gallimard Paris. Begin brief aan Hans (= Keller) over voorbereidingen van de viering in de Allerheiligste Hart Kerk. Op keerzijde: aantekeningen van Teigetje over een reis naar Portugal, de wisselende stemmingen van Gerard, plannen om er een huisje te kopen enz. Begin brief aan Wim (= Bergmans). Op keerzijde: volledige brief (in kladschrift) aan de AVRO Televisiebedrijf / De Weledelzeergeleerde Heer Drs. J. Dubbelboer, over een misverstand met lastigvallen bij de buren. "(...) Ze hebben ons weer eens lelijk bij de fluit gehad."
Van de brieven aan 'biechtvader' Jan Hendrikx, zijn er 5 gepubliceerd in Brieven aan geschoolde arbeiders, Veen 1985 (p. 163 173). In hetzelfde boek zijn de brieven verschenen aan Gerard Jan S., de 'Ongrijpbare Jeugd' uit Nijmegen. (p. 139 162).
Bij de collectie brieven aan Jan Hendrikx gaat een boek mee, Narcissus, Het Mysterie Der Zelfbespiegeling door Jan van Lumey (= Mr. J.J. Fock), Wereldbibliotheek 1955. Het boek was een geschenk en bevat een in Latijn gestelde opdracht van pastoor Hendrikx aan Reve, gedateerd 13 Augustus 1968. In antwoord op een zeker hoofdstuk uit het boek (De Jager), schrijft Reve in een brief: "Maar aan het zondig hoereren schijnt maar geen eind te kunnen komen. Ik zou weleens vrede willen en een eind van de jacht, waarin ik mij verbeeld de jager te zijn, terwijl ik in werkelijkheid alleen maar een door bosbranden opgejaagd roofdier ben, dat, al vluchtend, niet eens uit honger maar uit angst prooien doodt. Alsjeblieft. Ik schrijven als de ziekte."
Pastoor Jan Hendrikx
Bijgevoegd: 3 kleurenfoto's van Jan Hendrikx in en rond de kerk en tijdens een Heilige misviering. Een nieuwjaarskaart aan Bert Boelaars (1985) en een condoleancekaart: "Beste Bert, Ik condoleer je met 't verlies van je vader, zo jong nog en na een lange ziekte. Veel sterkte toegewenst." Linne, 14.1.86. Het bespottelijke is dat Hendrikx zijn troostende boodschap schreef op een Anti discriminatie kaart. Bestrijdt discriminatie en rascisme. Voorts in kopie het bidprentje na de dood van de homoseksuele dienaar des Altaars.
Naschrift.
Het was nauwelijks een geheim dat Jan Hendrikx mogelijk door het gemis aan affectie zich steeds vaker onderdompelde in bacchische sferen. Op zaterdagavonden werd hij dronken in het café, en na sluitingstijd nam hij jongens uit het dorp mee naar de pastorie. Tot de uit haar nachtrust gehaalde huishoudster, 's morgens om een uur of vier, een einde maakte aan de keet. De volgende dag verscheen Hendrikx te laat in de kerk, om soms nog beneveld en al de mis te celebreren. Eén anekdote in het bijzonder haalde zelfs de regionale krant. Tijdens een sacramentsprocessie schuifelde Hendrikx wankel vooraan in de stoet, met de montrans in zijn handen. Bij een kapel langs de kant van de weg knielde hij neer om te bidden. Maar na een lang en ongemakkelijk wachten, verried zijn scheefgezakte hoofd, dat hij geveld door de drank zijn roes zat uit te slapen. Toch, door de sympathieke uitstraling van zijn persoon, bleven de parochianen ondanks het drankmisbruik Jan Hendrikx op handen dragen.
Ook Reve maant hem in zijn brieven om met het drinken wat te matigen. Na een bezoek aan Singapore, waar Hendrikx op dat moment eveneens verbleef, schreef Reve aan Van Bladel: "(...) Nogmaals heel veel dank voor je goede zorgen en geduld. Ik vond de omgang met Jan H. nogal moeilijk. Volgens mij is hij een zware alkoholist geworden, die niet altijd meer weet hoe hij heet en waar hij woont.(...)" [22 Juli 1978] Een maand later eindigt Reve in een brief aan Van Bladel: "(...) Jan G. [schrijffout] gelijkt mij enigszins op drift geraakt, zij het wel aan een stevig drijfanker met het opschrift HOU ME VAST LA ME LOS. Hij drinkt, volgens mij, zelfs voor een pastoor iets te veel.(...)" [8.8.1978]
Dan volgt een voorbode van een definitieve breuk in de vriendschap. "(...) Lieve Guus, (...) Ik was aldoor van plan Willeke te schrijven, maar kwam er niet toe, ook al omdat ik al zoveel mensen die tobben troostrijke brieven moet sturen. (...) En dan de brieven van zekere gregoriaans zinger Kees Worp, een student in Amsterdam, protegé en aanbedene van de oude roomse roofvogel in Linne, ongeveer zoals de Ongrijpbare Jeugd indertijd. Hij moet en zal (K.W.) in mijn familie, tenminste ik vermoed dat zulks het schema is, maar ik zal dit keer wat wijzer zijn, want je houdt er alleen maar een kater aan over. (...)" [3 November 1978]
Een jaar later knalt de zaak: "(...) Lieve Guus, (..) Ik koester ernstige bedenkingen jegens de Limburgse Ekster, die een hoogst destruktieve figuur is, en die ik nog nooit iets gunstigs of positief over iemand anders heb horen zeggen. Je weet, dat ik niet kwaaddenkend ben, maar ik ben er van overtuigd dat hij, bedoelde Ekster, met die jongen Worp overigens een keurige jongen hierheen gekomen is om te proberen mijn huwelijk op te blazen. Die oude roofvogel is zelfs nog perverser dan ik. (...) Die oude ekster nam hier alles als vanzelfsprekend voor kennisgeving aan: niet één waarderend woord voor het kostelijke eten, dat Joop hem voorzette, maar nog allerlei aanmerkingen ook. Ja, die zwartrokken zijn gewend dat iedereen voor ze kruipt, maar dat ging hier niet op. Joop ontplofte en zette hem het huis uit, en volkomen terecht.(...)" ['La Grâce', 9 October 1979.]
Bijgevoegd twee nummers van Op de Keper, jaargang 8, nummers 385 en 390, (21 Oct. 1974 en 25 Nov. 1974) Hoofdredakteur: Bert Boelaars. Nummer 385 bevat een lang artikel: Pastoor Hendrikx op voorlichtingsavond: "Vooroordelen drukken veel homofielen in de hoek." Nummer 390 besteed aandacht aan reacties op de voorlichtingsavond voor de NKV vrouwenbond St. Martinus (De voorzitster van de bond knikt instemmend: "Ik geloof dat het ook onze plicht is als Christenen om deze mensen te aanvaarden zoals ze zijn".), als op het artikel van de hand van Bert Boelaars.
Tot slot: In zijn brieven van 14 October 1968 en 24 Februari 1969 schreef Reve aan Jan Hendrikx: "(...) Wees zo goed & verstrek mij het adres van zekere Amory Janssen te Eindhoven, opdat ik hem, etc. (...) Nu, veel liefs. Vergeet niet mij het adres van Amory te sturen. (...)" - "(...) Hoe gaat het met het onweerstaanbare Knuffeldier Amory Janssen? Heel verstandig dat je mij zijn adres onthouden hebt. Maar vertel hem wel, als je hem ziet, dat ik hem aanbid, & voor hem wil knielen, & hem op elke door hem verlangde wijze dienen, etc.*) *) Hij mag mij ook vernederen, & Slaan. (...)" De ongewone christelijke voornaam van de jongen is mogelijk door Reve ontleend aan Richard Amory, 'schrijver van boeken als Song of the Loon, Way of the Loon enz. [explicit gay pulp novels] Het zijn werken over zeer avontuurlijk aangelegde mannen. Indianen, pelsjagers, negers en cowboys wonen samen in een verborgen vallei. Ze zijn stuk voor stuk flink gebouwde mannelijke schoonheden die elkaar ruw en hartstochtelijk liefhebben.' [Uit: MARCEL, De homofiel als romanheld, no. 55, 1975. Het is een fysiekboekje, porno, en geen secundaire literatuur dat bij een Openbare Bibliotheek te bevragen is.]
Tekst: Hans Evers